3B

  1. De Trojanen vluchten.
  2. Ook de trojaanse vrouwen vluchten.
  3. Creusa is een Trojaanse vrouw.
  4. Ook creusa rent.
  5. Maar, ach, ze valt. Ze roept.
  6. Maar noch de Trojanen, noch de Trojaanse vrouwen horen haar.
  7. Ze rennen allen.
  8. Aeneas blijft staan. hij kijkt rond.
  9. hij vraagt: 'waar is Creusa?'
  10. Hij roept: 'Creusa, Creusa!'
  11. De vrouwen blijven staan.
  12. Ze roepen: 'Creusa, Creusa!'
  13. Creusa antwoord echter niet.
  14. Opnieuw roepen ze.
  15. Dan zwijgen ze en gaan door.
  16. De Grieken naderen immers.
  17. Aeneas gaat echter niet door.
  18. Hij gaat terug naar Troje en roept telkens weer: 'Creusa!'