Plotseling zag Aeneas in het dichte bos Dido ronddwalen. Zodra hij haar door de duisternis heen had herkend, zei hij huilend: "Ongelukkige Dido, ik had al eerder gehoord, dat jij jezelf met het zwaard de dood had aangedaan. Nu pas begrijp ik dat dit bericht waar is. Ach, ik heb voor jou de oorzaak geweest van jouw dood. Ik zweer bij de sterren, o koningin, dat ik tegen mijn zit jouw kust heb verlaten. Maar de bevelen vcan de goden, die me nu dwingen door dit schimmenrijk te gaan hebben mij toen gedwongen van jou stad weg te gaan. Ik kon het niet geloven dat mijn vlucht jou veel kwaad aanbracht. Waar ga je heen? Blijf staan, ik smeek je. Voor wie vlucht je? Vlucht je voor mij?" Met deze woorden probeerde hij haar hart te bewegen, Dido bleef staan, maar hielt haar ogen afgewend. Onbeweeglijk stond ze daar, zoals een harde eik of een ijskoude rots. Eindelijk vluchte ze naar een mirthe bosje, waar haar vroegere echtgenoot Sychaeus haar met veel liefde opving.