Zodra Mercurius met zijn gevleugelde voeten de aarde aanraakte, zag hij Aeneas, die nieuwe huizen aan het bouwen was. Hij droeg een zwaard, dat Dido hem had gegeven. Een purperen matel, die Dido voor hem had gemaakt, hing om zijn schouders. Meteen viel Mercurius met deze woorden aan: Jij, die zette de fundamenten in Chartago neer en een mooie stad voor Dido bouwde, waarom gaf je niet meer om je eigen rijk? De vader van de goden, die de hemel en land wil regeren, stuurde mij weg van de beroemde Olympus. Zelf beveelt hij me, deze opdrachten door de lucht, jou te brengen. Waar ben je mee bezig? Met welke hoop breng jij je tijd door in Afrika omringt door vijanden? als geen ander verlangen jou ontroert, bekommer je je dan teminste om Ascanius, die in Italië een rijk te wachten staat. Het is jou niet toegestaan in Afrika te blijven. Lotsbeschikkingen staan in de weg. Nadat deze woorden gezegd waren, verdween hij uit zijn ogen. De haren van Aeneas staat overeind door de vrees en zijn stem stokt in zijn keel. Hij wil weggaan en meteen verlaten ze Afrika.