Titus Manlius plantte zijn speer tussen de oren van het paard. Toen het paard bij het voelen van die wonde zijn hoofd met grote kracht schudde, gooide het de ruiter van zich af, die Manlius met zijn zwaard doodde. Nadat hij de buit had verzameld, trok hij terug naar de zijnen. Onder het gejuich van de menigte ging hij naar de veldheerstent naar zijn vader. "Ik werd uitgedaagd", zei hij, "tot een ruiterstrijd, deze buit, genomen van de gedode vijand, breng ik mee voor jou, vader, opdat iedereen zouden beschouwen als uit jouw bloed geboren." "Jij, T. Manlius, in strijd met ons besluit heb je gestreden tegen de vijand buiten de linie, en de militaire tucht heb je ondermijnd. Daardoor dwing je mij ofwel de republiek te vergeten ofwel de mijnen en mijn familie. Zij zullen een triestig voorbeeld zijn maar in de toekomst een nuttig voorbeeld voor de jeugd. De liefde voor mijn kinderen en jouw moed laten mij niet onberoerd maar de bevelen van de consul moeten door jouw dood bekrachtigd worden, ofwel moeten ze voor altijd afgeschaft worden als jij nu niet gestraft wordt. Ga lictor, maak hem vast aan de strafpaal."