Wanneer dus zij, die uitgezonden waren met als reden het geld bijeen te zoeken, teruggekeerd waren en het losgeld betaald hadden, voer hij vrij weg naar Milete. Daar bracht hij zonder te aarzelen een vloot bijeen, hoewel hij een privé burger was (nota van mevrouw Decoster: geen politieker, die dat normaalgezien alleen mogen), vulde ze met soldaten en dadelijk liet hij de schepen uitvaren, om de rovers gevangen te nemen. En die betrapte hij 's nachts, in de omtrek van hetzelfde eiland P. terwijl ze nog steeds voor anker lagen.
Nadat hij hen onmiddellijk had aangevallen, dreef hij een deel v/d vloten op de vlucht, een deel bracht hij tot zinken en een aantal schepen en veel piraten nam hij in zijn bezit. Nadat hij een enorme buit had gemaakt, blij door zijn nachtelijke overwinning, voer hij naar Pergamum.
Hij zond hen, die hij gevangen had, naar de kerkers, hij haastte zich naar de proconsul, die toen toevallig in Bithynia verbleef en hij vroeg of hij de doodstraf wilde voltrekken aan de gevangenen. De proconsul wilde dat echter niet doen, meer nog, hij zei dat hij zou schrijven aan de magistraten van Pergamum dat zij de gevangenen moesten verkopen en het geld in de schatkist moesten storten. Ook de buit die hij op de piraten had buit gemaakt, eiste hij voor zichzelf op. Na het ontvangen van dat antwoord, keerde Caesar met zo'n grote snelheid terug naar Pergamum dat hij de brief bestemd voor de proconsul over die zaak naar de magistraten voor was en daar bracht hij de rovers onmiddellijk aan het kruis, zoals hij hen alsof het een grap was, bedreigd had te zullen doen.