Het toneel is hetzelfde als het eerste tafereel. Romeinse soldaten, klaar om vooruit te lopen, wachten met de Centurio achter de bomen. De stemmen van de kinderen worden (van) zeer nabij gehoord. Weldra verschijnen links de man en de elf kinderen.
P: "Meester, waarom leidt je ons vandaag zo ver van de stad? Ik begin bang te worden (te vrezen). Misschien zijn we niet ver meer verwijderd van de Romeinse soldaten." A: "Ik ben ook bang (ik vrees ook) en ik wil terugkeren." T: "Mijn voeten doen pijn en ik ben moe en heb dorst." L: "Jullie zijn slappelingen. Als jullie echte mannen willen worden, leer dan jullie angst en pijn te overwinnen. Daar zijn bomen en is er veel schaduw. Rust daar, als jullie willen." O: "Graag! Uitstekend! We lopen al!"
De jongens renner naar de boom. Plots breken de Romeinse soldaten los uit het bos en omcirkelen hen. De kinderen gillen en ze vluchten in paniek naar de meester.
L: "Stilte, stilte! Jullie moeten niet vrezen; ik zorg wel voor jullie."
(de kinderen zwijgen en de meester zegt aan de Centurio:)
L:"Gegroet, Centurio, zoals je ziet zijn wij geen soldaten. Leidt mij en deze kinderen alstublieft naar jullie consul, jullie leider." C: "Soldaten, fouilleer hen! Als ze wapens bij zich hebben zijn ze gevaarlijk.";
(de soldaten fouilleren de kinderen maar vinden niets. Daarna roept de centurio aan de soldaten:)
C: Luister allemaal! Jullie, Titus, Quintus, Lucius, Publius, Decimus en Tiberius, blijven bij de wachtpost, terwijl ik met de rest en de gevangen naar de consul ga.
(De centurio gaat weg met de soldaten en de gevangen. Dit is het einde van het tweede tafereel.)