Actaeon, kleinzoon van koning Cadmus, joeg op een dag met zijn gezellen in onbekende bergen. In het midden van de dag sprak de buitengewone jager zijn gezellen toe: "Kameraden, de netten en speren zijn reeds doorweekt van het bloed van wilde dieren. Aangezien de zon brand en de dag voldoende gunstig is geweest, laten we het begonnen werk onderbreken en de netten verzamelen. Morgen zullen we ons werk hervatten." De mannen hielden op met hun werk. Maar de kleinzoon van Cadmus verliet zijn gezellen, want hij wou de streek verkennen.
In dezelfde streek was een vallei geweid aan Diana, waar een bron in een bosje klaterde. Hier was de godin van de wouden gewoon om samen met de nimfen haar maagdelijke ledenmaten met koud water te overgieten.
Op dat moment waste Diana zich daar toevallig, toen Actaeon daar aankwam door het onbekende woud. Wanneer de naakte nimfen de man voor het eerst bemerkten , vulden ze het gehele bos met plotseling geroep. En met hun lichaam bedekten ze de godin. Maar die stak uit boven alle nimfen met nek en hoofd en de purperen kleur van de dagenraad verscheen op het gelaat van Diana, die zonder kleren gezien was. Aangezien ze haar pijlen niet kon vastgrijpen, schepte de gekrenkte godin water op en spatte het in het gelaat van de man, het volgende toevoegend: "Al is het aan jou toegelaten te vertellen dat ik gezien ben zonder kleren, als je het tenminste zal kunnen vertellen."
Ze dreigde niet meer, maar ze voegde aan zijn hoofd horens van een hert toe, verlengde zijn nek en maakte de uiteinden van zijn oren scherp; veranderde zijn handen in hoeven en bedekte zijn lichaam met gevlekte huid; tenslotte wekte ze angst op in zijn geest.
Terwijl de verstomde Actaeon vluchtte, verwonderde hij zich in zijn vlucht zelf dat hij zo snel was. Maar wanneer hij halt hield op de oever van de rivier en zijn gelaat en horens in het water zag, was hij van plan te zeggen: “Ellendige ik,” maar geen enkel woord werd gehoord; hij zuchtte; tranen vloeiden over het gelaat dat niet het zijne was; slechts zijn verstand bleef. Wat moest hij nu? Moest hij terugkeren naar zijn gezellen of moest hij zich verbergen in de bossen. Schaamte verhinderde het laatst genoemde en angst het eerst genoemde.
Maar terwijl hij twijfelde, werd hij door zijn honden bemerkt: ze stortten zich vooruit over de rotsen door het verlangen naar hun prooi en ze volgden hun meester sneller dan de wind. Hij ontvluchtte nu zelf zijn als hert zijn dienaren langs de plaatsen welke hij zelf herten had gevolgd. “Ik ben Actaeon, herken jullie meester,” riep hij uit, maar zijn woorden werden niet gehoord, alles weerklonk door het geblaf.
De honden verwondden eerst zijn schouder, en weldra ontbraken de plaatsen voor wonden over zijn hele lichaam. Hij kermde van de pijn en vulde de bossen met treurige klachten.
De onwetende gezellen vuurden de woeste troep aan, terwijl ze hun leider zochten voor het spektakel en terwijl ze “Actaeon” riepen. Hij draaide zijn hoofd bij het roepen van zijn naam en zucht zwijgend: “Was ik hier maar niet, maar ik ben aanwezig; zag en voelde ik maar niet de woeste aanval van mijn honden.” Deze omsingelden hun prooi van alle kanten, en verscheurden hun meester in de gedaante van een hert, nadat ze hun tanden in zijn lichaam hadden gezet. Nadat het leven van Actaeon geëindigd was door de wonden, was de woedde van Diana eindelijk verzadigd.