Tacitus, Annales, XV, 44: de christenen het uitgekozen offer

Maar noch door menselijke bijstand, noch door de vrijgevigheid van de keizer of door zoenoffers aan de goden week het boze gerucht (zodat niet kon vermeden worden) dat men geloofde dat de brand bevolen was. Om dus het gerucht uit de wereld te helpen vond Nero als schuldigen en trof met speciaal uitgekozen straffen diegenen die, wegens hun schanddaden gehaat, het volk Christenen noemde. De verantwoordelijke van die naam, Christus, werd onder het keizerschap van Tiberius, door procurator Pontius Pilatus met doodstraf getroffen; en nadat het voorlopig onderdrukt was stak het verderfelijke bijgeloof opnieuw de kop op, niet alleen in heel Judaea, de bakermat van dat kwaad, maar ook in heel de stad, waar alle gruwelijke en schandelijke praktijken van overal naartoe stromen en worden gevierd. Eerst dan werden diegenen gearresteerd die (de brand?) bekenden, daarna werd op hun aanduiding een enorme menigte veroordeeld niet zozeer op beschuldiging van brandstichting, als wel o.w.v. hun haat tegenover het mensdom. En voor de stervenden werden er nog vernederingen bijgevoegd; ze kwamen bijvoorbeeld om door het verscheuren door honden nadat ze bedekt waren met huiden van wilde dieren of ze werden aan kruisen vastgemaakt en, wanneer het daglicht was bezweken, verbrand tot gebruik van nachtelijke verlichting. Voor dat spektakel had Nero zijn tuinen aangeboden en hij hield een circusvoorstelling waarbij hij zich in de kledij van wagenmenner mengde onder het volk of op een renwagen stond. Vandaar dat er medelijden ontstond met hen, hoewel ze schuldig waren en de strengste straffen verdienden, omdat ze werden uitgeroeid niet voor het algemeen nut, maar voor de wreedheid van één man.

Opmerking

Vertaling door Kenneth Peeters