Agricola: De laatste veldtocht

Agricola 29 (Inleiding)

In het begin van de zomer werd Agricola getroffen door een gezinsdrama, hij verloor zijn éénjarig zoontje. Hij droeg die tegenslag niet afstandelijk zoals de meeste dappere mannen, en niet met geklaag en gejammer zoals de vrouwen; hij zag zijn troostmiddel in oorlog voeren.

Opmerking

Dit is niet om zich afreageren, maar wel zijn zinnen te kunnen verzetten

Hij stuurde dus een vloot voorop om verschillende plaatsen te plunderen en er grote angst en onzekerheid te doen ontstaan. Dan kwam hij met zijn uitgerust leger, waarbij de dapperste Britten werden toegevoegd die betrouwbaar leken dankzij een lange periode van vrede, aan bij de Graupius berg die al bezet was door de vijanden. De Britanniërs waren nog niet gebroken door de vorige veldslagen. Ze wachtten op een overwinning of op de slavernij. Uiteindelijk hadden ze ook geleerd dat ze een gemeenschappelijke vijand met eendracht konden verdrijven, ze hadden dus alle strijdkrachten van de verschillende stammen opgetrommeld door onderhandelingen tot bondgenootschap. Men keek neer op 30 000 gewapende mannen, en daarbij stroomden ook nog alle jonge mannen en de “fitte” oudere mannen die beroemd waren door de oorlog en bewijzen van hen dapperheid met zich meedroegen. Voor de samengestroomde menigte, gebrand om te strijden, nam Calgacus, naar men zegt, het woord. Hij blonk uit tussen de vele leiders met zijn moed en afkomst.

Agricola 30 (Rede van Calgacus)

Telkens als ik de redenen en noodzakelijkheid voor deze oorlog overweeg, dan heb ik goede hoop dat jullie eensgezindheid van vandaag misschien wel het begin van de vrijheid van heel Britannië zal zijn. Want jullie, vrij van slavernij, zijn hier van overal samengekomen, achter ons is er geen land en zelfs de zee is niet meer veilig omdat de Romeinse vloot ons bedreigd. Zo zijn het vechten en de wapens, die eervol zijn voor de dapperen, zelfs zeer veilig voor de lafaards.

Opmerking INHOUD regel 27-34 “Wij zijn gespaard gebleven tot nu opdat we geïsoleerd leefden. Maar onze geïsoleerdheid maakt ons des te aantrekkelijker” Eerdere gevechten, waarin de Romeinse tegenstander met wisselend succes bestreden werd, lieten nog hoop en hulp in onze handen, omdat wij, de nobelsten van geheel Britannië, daarom gevestigd in het binnenland zelf en geen enkele kust van slavernij aanschouwend, ook de ogen niet > geschonden hadden door aanraking met de tirannie. (4) De afgelegen ligging zelf en de uithoek van bekendheid verdedigt ons tot op de dag van vandaag, als laatsten van de aarde en de vrijheid; en al het onbekende is prachtig;

Maar er woont geen enkel volk meer achter ons, er zijn alleen nog maar golven, rotsen en nog erger de vijandige Romeinen. Je kan zelfs niet aan hun hoogmoed ontsnappen door gehoorzaam en bescheiden te zijn. Ze plunderen de wereld; als er geen grond meer is omdat ze alles geplunderd hebben, schuimen ze de zee af. Als de vijand rijk is, zijn ze begerig, is hij arm zijn ze heerszuchtig. Noch in het oosten, nog in het westen kunnen ze verzadigd worden. Ze zijn de enigen die met evenveel hartstocht verlangen naar rijkdom als armoede. Roven, afslachten en plunderen noemen zij verkeerdelijk “besturen” en als ze eenzaamheid scheppen, noemen ze het vrede.

Agricola 31 (niets is erger dan slavernij)

Van nature uit houdt iedereen het meest van zijn kinderen en familie. Deze worden ons afgenomen door de lichting soldaten om elders te dienen als slaaf. Ook al zouden onze echtgenotes en zusters ontsnappen aan de genotzucht van de vijand, ze zouden toch onteerd worden als ze zicht uitgeven als vrienden of gastheren. Ze nemen al onze bezittingen in beslag als belastingen, al onze jaarlijkse graanopbrengst als graanlevering. Ze eisen onze lichamen en vooral onze handen op om bossen en moerassen vrij te maken, terwijl we zweepslagen krijgen en beledigd worden. Slaven, geboren voor slavernij, komen eenmaal en worden vanzelfsprekend gevoed door hun meester. Britannië koopt dagelijks zijn slavernij, en dagelijks voedt het. Zoals de laatst toegekomen slaaf wordt bespot door zijn medeslaven, zo worden wij, toch nieuw en waardeloos, in de familie van de wereld door anderen opgeëist tot de ondergang. Wij hebben immers geen akkers, mijnen of havens, maar we kunnen wel gebruikt worden om ze te exploiteren. De overheerser aanvaardt immers de dapperheid en de doorzetting van de onderworpenen niet.

Opmerking INHOUD r56-64 Wij zijn verdacht door onze verre woonplaats, vat daarom moed en toon wat je waard bent. Wij hebben nog veel reserve mogelijkheden… De moed en woestheden van de onderworpenen zijn dan weer ondankbaar voor de overheersers; en de afgelegenheid en zijn geheimen zijn hoe veiliger, des te verdachter. (6) Vermits de hoop op genade opgegeven is, vat eindelijk moed, zowel voor degenen voor wie de redding het meest dierbaar is als degenen voor wie de roem het meest dierbaar is. (7) De Briganten, onder leiding van een vrouw, hebben de kolonie platgebrand en het kamp veroverd, maar als het geluk niet in zorgeloosheid was veranderd, hadden ze het juk kunnen afschudden: wij, ongeschonden en onoverwonnen zullen de vrijheid bereiken, niet de slavernij, laten we bij het eerste treffen dadelijk tonen, wat voor een mannen Caledonië voor zich in reserve heeft.

Agricola 32 (de vijand is enkel schijnbaar zo sterk)

Je gelooft toch niet dat de Romeinen even dapper zijn tijdens de oorlog als ze losbandig zijn tijdens vrede. Die mannen zijn beroemd door onze onenigheid. Ze veranderen de ondeugden van de vijand in roem van hun leger. Hun leger is samengesteld uit uiterst verschillende volkeren, zoals voorspoed hen samenhoudt, zo zal tegenspoed hen ontbinden. Tenzij dat je gelooft dat de Galliërs, Germanen en – ik schaam me om het te zeggen – de meesten van de Britten samengehouden worden door trouw en ze bloed vergieten voor de vreemde overheersing als ze al langer vijand dan slaaf zijn. Angst en terreur zijn maar zwakke bindmiddelen voor trouw. Want als je die bindmiddelen verwijderd, zullen degenen die vrezen beginnen te haten.