TACITUS – De brand van Rome
Er volgde een ramp, het is onzeker of die door toeval of door een list van de keizer is ontstaan, geschiedschrijvers vermelden het allebei. Deze ramp was echter erger en verschrikkelijker dan alles wat de stad al overkomen was door het brandgeweld. Het is begonnen in het deel van het Circus Maximus, dat grenst aan de Palatijn en Caelius. Het begon tegelijk in de winkeltjes waarin brandbaar koopwaar stond. Dadelijk werd het hevig en door de wind aangewakkerd, zodanig dat het de lange zijde van het Circus in zijn greep had. De huizen en tempels waren immers niet omgeven door muren en er was niets anders tussen dat als hindernis kon dienen. Met geweld doorliep de brand eerst de vlakte, daarna verspreidde het zich naar de hogere gedeeltes om dan weer de lager gelegen gebieden te verwoesten. De brand verspreidde zich sneller dan de hulpmiddelen; doordat de stad kwetsbaar was door zijn smalle, kronkelige steegjes en de uitspringende huizenrijen zoals nu eenmaal het oude Rome was.
Daarbij kwam het gejammer van de doodsbange vrouwen, de weerloze oudjes en de onervaren jongeren. Sommigen dachten aan zichzelf, terwijl anderen de zwakkeren meesleurden of op hen wachten om dat ze bezorgd om hen waren. Deels door het treuzelen, deels door het haasten, werd alles verhinderd. Terwijl ze omkeken werden ze dikwijls op zij of vooraan omsingeld door het vuur. Als ze dan ontsnapt waren naar nabijgelegen wijken, stonden die ook al in brand. Zelfs als ze dachten dat ze ver van de brand waren, vonden ze ook die delen in dezelfde toestand. Toen ze tenslotte niet goed wisten naar welke delen ze zouden ontvluchten, vulden ze de uitvalswegen en verspreidden ze zich over de velden. Sommigen hadden al hun bezittingen achtergelaten, ook hun levensmiddelen voor één dag. Anderen stierven uit verdriet voor hun verwanten die ze niet hadden kunnen redden, hoewel er een kans was om te vluchten. Niemand waagde het vuur te blussen omdat velen met herhaaldelijke bedreigingen werden verboden te blussen. Sommigen gooiden openlijk met fakkels en riepen daarbij dat ze een opdracht uitvoerden. Ofwel omdat het het plunderen makkelijker maakte ofwel omdat ze dat bevolen waren.
Op dat moment verbleef Nero in Antium. Hij keerde pas terug toen het vuur zijn paleis, waarmee hij zijn huis op de Palatijn en de tuinen van Maecenas verbond, naderde. En toch kon men niet verhinderen dat de gebouwen op de Palatijn, zijn paleis en de gebouwen rond het Circus volledig platgebrand werden. Als troost stelde hij het Campus Martius, de monumenten van Agrippa en zelfs zijn eigen tuinen open voor het paniekerige en voortvluchtige volk. Hij liet barakken optrekken om de arme menigte op te vangen. Levensmiddelen werden vanaf Ostia en de steden uit de omgeving overgevaren. De prijs van het graan werd verlaagd tot drie sestertiën per modius. Deze maatregelen verloren hun effect, hoewel ze bedoeld waren het volk gunstig te stemmen. Dit kwam omdat het gerucht de ronde had gedaan dat Nero, thuis – terwijl de stand in brand stond – zijn theater had bestegen en de ondergang van Troje had bezongen. Terwijl hij de huidige ramp vergelijk met de vroegere.
De zesde dag kwam er eindelijk een einde aan de brand bij de voet van de Esquilijn. Een enorme oppervlakte gebouwen werd gesloopt zodat het voortdurende geweld werd tegen gehouden door een vrije vlakte en een open hemel. Het volk was nog niet bekomen van de angst en ze hadden nog geen nieuwe hoop gekregen toen het vuur opnieuw uitbrak in een nog uitgestrekter deel van de stad. Het verlies van de mensen was kleiner, maar de tempels van de goden en de mooie zuilengaanderijen werden vermoest over een nog grotere breedte. De brand leek nog veel misdadiger omdat het uitbrak in de eigendommen van Tigillinus in de Amiliana. Men vertelde dat Nero de roem wou verkrijgen van het stichten van een nieuwe stad en ze te noemen naar zijn naam. Rome kon in veertien delen verdeeld worden, waarvan er vier intact bleven, drie met de grond gelijk gemaakt waren en in de zeven overige delen bleven slechts enkele resten van huizen over, beschadigd en half verbrand…
Nero maakte gebruik van de vernieling van zijn stad om een paleis te laten bouwen. Een paleis waarin niet zozeer de edelstenen en het goud te bewonderen waren – de mensen kenden dat al van vroeger en het was bekend om zijn luxe – het waren vooral de vijvers en gaspleinen die te bewonderen waren. Als eenzame plekken waren er her en der bossen, open plaatsen en uitkijkpunten. Severus en Celer, de architecten en ingenieurs hiervan, hadden gedurfde plannen. Wat de natuur geweigerde zouden ze met techniek proberen te overtreffen, waardoor ze de geldmiddelen van de keizer te boven gingen. Ze hadden namelijk beloofd een bevaarbaar kanaal uit te graven van aan het Avernus meer tot aan de monding in de Tiber, langs de barre kuststrook of langs de ruwe bergen. Er was immers geen ander waterreservoir dan de Pontijnse moerassen, het andere gebied was te steil of te droog en als men erdoor kon graven, dan zou het ondraaglijk en onverantwoord zijn. Omdat Nero het onmogelijke verlangde, is men toch begonnen met het uitgraven van de bergruggen bij het Avernus meer. Er blijven nu nog sporen over van die dwaze hoop.
De delen van de stad die overbleven na de bouw van zijn paleis, werden niet zoals na de brand van de Galliërs zonder enige orde en systeem opgebouwd. De rooilijnen werden bepaald voor de huizenrijen, de straten moesten breed zijn, de hoogte van de huizen werd beperkt, de binnenpleintjes werden groter gemaakt en er moesten zuilengangen komen om de voorgevels van de huurhuizen te beschermen. Nero beloofde die zuilengangen te bouwen op zijn kosten en hij zou de eigenaars hun percelen teruggeven. Hij loofde ook beloningen uit naargelang de rang en familiebezit en hij legde een periode vast waarin ze dat die konden krijgen door hun huizen of huurhuizen te voltooien. Hij wees de moerassen van Ostia aan als stortplaats voor het puin en besliste dat de schepen die graan in de Tiber stroomopwaarts hadden vervoerd, stroomafwaarts moesten varen met puin. De gebouwen moesten zonder balken en met tufsteen uit Gabii en Alba gebouwd worden, omdat die steen tegen vuur bestendigd is. Het werd verboden een huismuur te delen, ieder huis moest zijn eigen muur hebben. Omdat het water door privé-bewoners afgetapt werd, stelde hij opzichters aan om er op toe te zijn dat het rijkelijker en op meer tapplaatsen voor het publiek toegankelijk zou stromen. Iedereen moest blusmateriaal hebben in zijn voortuin. Het volk aanvaardde die maatregelen omdat ze nodig waren en de nieuwe stad zag er daardoor mooier uit. Sommigen vonden toch dat de vroegere bouwstijl beter was voor de gezondheid, omdat de hitte van de zon niet schroeide door de smalle straatjes en hoge huizen.