Anabasis III, Hoofdstuk 1, 1-15

Toen de generaals gevangengenomen en de lochagen en soldaten die hen vergezeld hadden gedood waren, zagen de Grieken hun situatie werkelijk hopeloos in. Zij realiseerden zich dat ze in het midden van het Perzische rijk waren, aan alle kanten omringd door vijandelijke volken en steden. Niemand zou hun nog gelegenheid geven om voedsel te kopen. Griekenland was op zijn minst duizend stadia (tweeduizend kilometer) ver. Ze hadden geen gids voor de tocht en ondoorwaadbare rivieren doorkruisten de weg naar hun vaderland. Ook hadden de Perzische troepen die aan Cyrus expeditie hadden deelgenomen hen verraden. Ze waren alleen overgebleven, zonder een enkele ruiter tot steun, wat betekende dat als ze een overwinning zouden behalen ze niemand konden doden en als ze zouden verliezen niemand het er levend vanaf zou brengen. Geheel ontmoedigd door deze overwegingen waren er maar weinig die ’s avonds voedsel aanraakten en maar weinig die vuur aanstaken. Veel soldaten kwamen die nacht niet naar de legerplaats. Zij legden zich ter ruste waar ze zich bevonden, maar konden niet slapen van ellende en heimwee naar hun steden, hun ouders, vrouwen en kinderen, die ze nooit meer dachten terug te zien. In die stemming bracht iedereen de nacht door. In het leger was een zekere Xenophon, een Athener. Hij had geen militaire functie maar was meegegaan omdat Proxenos, een oude gastvriend van hem, hem had uitgenodigd naar Klein Azië over te steken. Hij had beloofd dat hij hem dan met Cyrus in contact zou brengen, iemand van wie hijzelf naar eigen zeggen meer verwachtte dan van zijn vaderstad. Toen Xenophon de brief gelezen had, legde hij zijn reisplannen aan de Athener Socrates voor. Die vermoedde dat Athene vriendschappelijke betrekkingen met Cyrus argwanend zou bekijken omdat Cyrus volgens de algemene opinie actieve steun had verleend aan Sparta in de oorlog tegen Athene. Hij adviseerde Xenophon naar Delfi te gaan en de god over zijn reis te raadplegen. Xenophon ging naar Delfi en vroeg aan Apollo tot welke god hij moest bidden en offeren om de voorgenomen reis naar wens te laten verlopen en veilig terug te keren na een geslaagde tocht. Apollo noemde hem de goden aan wie hij moest offeren. Weer in Athene deelde Xenophon Socrates de uitspraak van het orakel mee. Socrates verweet hem dat hij niet eerst gevraagd had wat het beste voor hem was - op reis gaan of in Athene blijven -, maar eigenmachtig tot de tocht besloten had en alleen geïnformeerd had wat hij moest doen om de tocht bevredigend te laten verlopen. “Maar nu je de vraag in deze vorm hebt gesteld,” had Socrates eraan toegevoegd, “moet je de aanwijzingen van de god ook precies opvolgen.” Xenophon bracht dus offers aan de goden die Apollo genoemd had en voer uit. Hij trof Proxenos en Cyrus in Sardes aan op het moment dat ze de tocht naar het binnenland wilden beginnen en werd aan Cyrus voorgesteld. Proxenos drong er bij hem op aan te blijven en Cyrus viel hem bij en gaf hem de verzekering dat hij hem onmiddellijk na afloop van de veldtocht zou laten vertrekken. Xenophon kreeg te horen dat de expeditie tegen de Pisidiërs was gericht. Zo sloot hij zich dus bij het leger aan, bedrogen, maar niet door Proxenos. Die wist niet dat het tegen de koning ging, evenmin als de andere Grieken, uitgezonderd Clearchos. Toen ze echter in Cilicië waren gekomen, was het iedereen wel duidelijk dat de expeditie tegen de koning was gericht. Bang voor de tocht en met tegenzin gingen de meesten toch mee, omdat ze zich voor elkaar en voor Cyrus schaamden. Een van hen was Xenophon. In die uitzichtloze situatie die toen ontstaan was, was hij samen met de anderen bedroefd en kon hij niet slapen. Maar toen hij korte tijd de slaap vatte had hij een droom. Het leek hem dat nadat er een onweer ontstaan was er een bliksem op zijn ouderlijk huis gevallen was en dat daardoor het hele huis in lichterlaaie stond. Dadelijk ontwaakte hij hevig geschrokken en hij beoordeelde de droom enerzijds goed, omdat hij in de lasten en gevaren waarin hij zich bevond een groot licht van Zeus gezien had. Anderzijds vreesde hij, omdat de droom ook van Zeus koning leek te komen en dat het vuur aan alle kanten oplaaide, dat hij niet uit het gebied van de koning zou kunnen ontkomen maar ingesloten zou worden door allerlei gevaren. Van welke betekenis het zien van een dergelijke droom is, valt op te maken uit de gebeurtenissen die plaatsvonden na de droom. Want hetvolgende gebeurde: De eerste gedachte die hem binnenviel nadat hij ontwaakt was, “Wat lig ik hier te doen?De nacht vordert, en samen met de dag is het waarschijnlijk dat ook de vijanden zullen komen. Als wij eenmaal in de handen van de koning vallen, wat staat dan in de weg dat wij na vele moeilijkheden beleefd te hebben en vele vreselijke dingen geduld te hebben smadelijk aan ons einde komen? Niemand zorgt ervoor dat we ons zullen verdedigen en niemand bereid zich voor, wij liggen hier maar alsof het toegelaten is werkeloos te blijven. Moet ik afwachten totdat een generaal uit een of andere stad iets zal ondernemen? Moet ik afwachten totdat ik zelf ouder ben? Neen, want ik zal immers niet ouder worden als ik mijzelf vandaag overlever aan de vijand.