10.3 Tussentijdse balans

Goedele schrijft...

Van alle jongens is mijn broer ongetwijfeld de domste. Hij hoort een dief in het huis en hij ziet hem zelfs met zijn eigen ogen, maar hij waarscuwt de meester niet. Nu durft hij wat gebeurd is, niet aan de meester te vertellen, omdat hij hem die nacht zelf niet gewaarschuwd heeft. Nu zit mijn Hermannetje door zijn eigen schuld in moeilijkheden.

Herman schrijft...

Ten eerste: voor de diefstal is een groot ding door de dief naar de tuin gedragen. Maar alhoewel de tuin door mij met grote zorg doorzocht is, vind ik dat ding daar niet.

Ten tweede: de dief moet een ven de slaven zijn. s'Nachts waken er immers twee honden in de tuin. Maar terwijl de dief in de tuin was, hebben ze niet geblaft. Dus is de dief geen vreemde maar iemand van het personeel.

Ten derde: de dief is zeker Ewald niet. Die nachtelijke gedaante was tamelijk klein. Ewald overtreft echter iedereen met zijn gestalte. Maar waarom komt Ewald niet te voorschijn? En waar zit hij verstopt? En waarom is hij weggegaan zonder sandalen?