Seneca, Epistulae morales ad Lucilium, 47

Seneca groet zijn vriend Lucilius.

[1] Tot mijn genoegen heb ik van diegenen die bij jou vandaan komen, vernomen dat jij op huiselijke wijze met je slaven leeft: dit past bij jouw wijze beleid, dit past bij jouw wijsgerige ontwikkeling. "Het zijn slaven." Nee, integendeel, het zijn mensen. "Het zijn slaven." Nee, integendeel, het zijn huisgenoten. "Het zijn slaven." Nee, integendeel, het zijn vrienden van een onaanzienlijke afkomst. "Het zijn slaven." Nee, integendeel het zijn medeslaven, als je zou bedenken dat het lot zich evenveel permitteert tegenover elk van beide groepen. [2] Daarom lach ik om diegenen die menen dat het schandelijk is met hun slaaf te dineren: waarom anders, behalve dan omdat een zeer hoogmoedige gewoonte een schare staande slaven om een dinerende meester heeft geplaatst? Die eet meer dan hij kan bevatten en met een geweldige gulzigheid laadt hij zijn buik vol die gezwollen is en de taak van de buik ontwend is, zodat hij met grotere moeite alles uitbraakt dan hij het erin heeft gestopt. [3] Maar aan ongelukkige slaven is het zelfs niet toegestaan hun lippen te bewegen, zelfs niet met dit doel, nl. dat zij spreken; met de roede wordt elk gemompel bedwongen en zelfs toevalligheden - een hoestbui, niezen, de hik - zijn niet uitgesloten van zweepslagen; met een zware straf wordt het onderbreken van de stilte met ook maar het minste geluid afgestraft; de hele nacht blijven zij zonder eten en zwijgend staan. [4] Zo gebeurt het dat die kwaadspreken van hun meester aan wie het niet is toegestaan in tegenwoordigheid van hun meester te spreken. Maar diegenen die niet alleen in tegenwoordigheid van hun meesters maar ook met henzelf een gesprek hadden, van wie de mond niet werd gesnoerd, waren bereid hun nek voor hun meesters uit te steken, een dreigend gevaar op hun eigen hoofd af te wenden; bij maaltijden spraken zij, bij folteringen zwegen ze.

Seneca, Epistulae morales ad Lucilium, 47, 10-12

[10] Wil je wel bedenken dat diegene die jij je slaaf noemt, na uit dezelfde zaden te zijn geboren, van dezelfde hemel geniet, op gelijke wijze ademt, op gelijke wijze leeft, op gelijke wijze sterft! Jij kunt hem evengoed als een vrijgeboren mens zien als hij jou als slaaf. Door de nederlaag van Varus heeft het lot velen van schitterende afkomst, die door de krijgsdienst uitzicht hadden op de rang van senator, naar beneden gehaald: de een van hen heeft het lot herder gemaakt, de ander bewaker van een hut. Veracht nu nog eens, als je durft, een man van dat lot waarin jij terecht kunt komen, terwijl je veracht. [11] Ik wil mij niet op een enorm terrein begeven en een uiteenzetting houden over de behandeling van slaven, tegenover wie wij zeer hoogmoedig, zeer wreed, zeer beledigend zijn. Dit is evenwel de hoofdzaak van mijn voorschrift: dat je zo met een persoon van lagere afkomst moet omgaan, zoals jij zou willen dat een persoon van hogere afkomst met jou omgaat. Zo dikwijls als het in je gedachte zal zijn opgekomen hoeveel aan jou is geoorloofd tegenover je slaaf, moet het in je gedachte opkomen dat aan jouw meester evenveel is geoorloofd tegenover jou. [12] "Maar ik," zeg jij, "heb geen meester." Je bent nog in de bloei van je leven: misschien zul je er een hebben. Weet je niet op welke leeftijd Hecuba begonnen is slavin te zijn, op welke Croesus, op welke de moeder van Darius, op welke Plato, op welke Diogenes?

Seneca, Epistulae morales ad Lucilium, 47, 15-17

[15] "Wat nu dan? Zal ik alle slaven toelaten tot mijn tafel?" Niet meer dan alle vrijen. Je vergist je als je denkt dat ik enkelen zal afwijzen als beoefenaars van een te verachtelijk ambacht, bijvoorbeeld deze muilezeldrijver en die ossendrijver. Ik zal diegenen niet beoordelen naar hun taken, maar naar hun gedragingen: eenieder geeft zichzelf gedrag, maar het lot wijst de taken toe. Sommigen moeten met jou dineren, omdat zij waardig zijn, sommigen, om het te zijn; als er namelijk in diegenen vanwege hun omgang met mensen van verachtelijk niveau iets slaafs is, zal de omgang met eerzamere mensen het verdrijven. [16] Er is geen reden, mijn Lucilius, dat je een vriend alleen maar op het forum of in het senaatsgebouw zoekt: als je nauwkeurig zult hebben opgelet, zul je hem ook thuis vinden. Vaak blijft goed materiaal ongebruikt zonder ambachtsman: probeer het en ondervind het. Zoals diegene dom is, die, terwijl hij van plan is een paard te kopen, niet het paard zelf inspecteert, maar het kleed en de teugels, zo is hij zeer dom, die een man beoordeelt op zijn kleding en zijn positie, welke kleding ons slechts omgedaan is. [17] "Het is een slaaf." Maar misschien vrij van geest. "Het is een slaaf." Zal dit hem schaden? Toon wie dat niet is: de een is slaaf van zijn wellust, de ander van zijn hebzucht, weer een ander van zijn eerzucht, allen van de hoop, allen van de vrees. Ik zal als voorbeeld een oud-consul geven die slaaf is van een oud vrouwtje, van een rijke die slaaf is van een slavinnetje, ik zal zeer edele jongemannen tonen als slaven van balletdansers: geen enkele slavernij is schandelijker dan vrijwillige slavernij. En daarom is er geen reden dat die kieskeurigen jou ervan weerhouden je joviaal te gedragen tegenover je slaven en je niet op hoogmoedige wijze superieur te gedragen: laten zij jou liever respecteren dan vrezen.

Opmerking

Vertaling door Kenneth Peeters